Aanrijding met tram (VK 6/2012)

maandag 29 oktober 2012
timer 19 min

In Verkeerskunde 6/2012 wordt aandacht besteed aan een botsing tussen een tram en een snorfietser. De trammaatschappij vordert van de gemeente als wegbeheerder vergoeding van de schade die aan de snorfietser is betaald en vergoeding van de schade aan de tram. Wie is aansprakelijk?

De situatie

Op dinsdag 21 juli 2009 omstreeks 12.31 uur vond tussen een snorfietser en een tram een verkeersongeval plaats op de kruising van het aan de oostzijde van de 's-Gravelandseweg gelegen fiets/bromfietspad met de ten noorden parallel aan de Burgemeester Van Haarenlaan gelegen dubbele vrije trambaan te Schiedam. Verbalisanten van de Technische- en Ongevallendienst (TOD) van de politie Rotterdam-Rijnmond hebben onderzoek gedaan naar de toedracht van het ongeval. Het door hen opgemaakte proces-verbaal geeft onder meer een beschrijving van de situatie. De kruising wordt gevormd door de dubbele trambaan en de rijbaan van de 's-Gravelandseweg is opgenomen in de regeling van de verkeerslichten van het Plein 1940 - 1945. Echter de kruising ter plaatse van het ongeval gevormd door het aan de oostzijde op de 's-Gravelandseweg gelegen fiets/bromfietspad en de dubbele trambaan is niet opgenomen in de regeling van verkeerslichten van het Plein 1940 - 1945. Dit deel van de kruising is in het geheel niet geregeld door verkeerslichten. Derhalve geldt voor dit deel van de kruising de door borden bepaalde voorrangsregeling waarbij de bestuurder van een tram voorrang moet verlenen aan bestuurders op de kruisende weg, zijnde het aan de oostzijde op de 's-Gravelandseweg gelegen fiets/bromfietspad.


Gezien vanuit de rijrichting van de bromfiets kan c.q. is de volgende situatie ontstaan.
De bestuurder van de bromfiets steekt bij het voor hem geldende groen licht uitstralende verkeerslicht via de fiets/bromfietsoversteekplaats de Burgemeester van Haarenlaan over en vervolgt zijn weg over het in het verlengde van de oversteekplaats gelegen fiets/bromfietspad van de 's-Gravelandseweg, gaande in de richting van de rijksweg A 20. Vervolgens nadert deze bestuurder de dubbele trambaan en wordt op de aanwezigheid van een naderende tram gewaarschuwd door het aldaar ter hoogte van de trambaan knipperende waarschuwingslicht. Een geluidssignaal is niet aanwezig. Hierdoor is het mogelijk dat, mede gelet op het in eerste instantie groen licht uitstralende verkeerslicht bij de fiets/bromfietsoversteekplaats en de korte afstand tussen de trambaan en het kruisingvlak van Plein 1940 -1945, de bestuurder van de bromfiets op dat moment geen conflicterend tramverkeer verwacht. De verkeerslichten werkten naar behoren.

Proces-verbaal

Ten aanzien van de toedracht wordt in het proces-verbaal het volgende vermeld. De bestuurder van de tram heeft gereden op de noordelijk van de Burgemeester van Haarenlaan gelegen trambaan, komende vanuit de richting van de Nieuwe Damlaan en gaande in die van de 's-Gravelandseweg en het station Schiedam. De bestuurder van de bromfiets heeft gereden op het oostelijk van de 's-Gravelandseweg gelegen fiets/bromfietspad, komende vanuit de richting van de Broersvest en gaande in die van de rijksweg A20. De bestuurder van de bromfiets zou bij groen licht de kruising met de Burgemeester van Haarenlaan zijn overgestoken in de richting van de rijksweg A20. De bestuurder van de tram zou bij wit licht de kruising met de 's-Gravelandseweg zijn overgestoken in de richting van de Horvathweg. Ter hoogte van de kruising met het aan de oostzijde van de 's-Gravelandseweg gelegen fiets/bromfietspad heeft de bestuurder van de tram geen voorrang verleend aan de bestuurder van de snorscooter op het kruispunt fiets/bromfietspad. De tram botste met de voorzijde tegen de linker zijkant van de bromfiets. 

In de hoofdzaak met zaak/rolnummer 372428 / HA ZA 11-391 is de trammaatschappij veroordeeld om aan de snorfietser schadevergoeding te betalen voor het hem overkomen ongeval. In deze vrijwaringsprocedure vordert de trammaatschappij vergoeding van de schade die hij aan de snorfietser heeft betaalt en vergoeding van de schade aan de tram. De vorderingen zijn gegrond op artikel 6:174 Burgerlijk Wetboek (BW) (risico-aansprakelijkheid wegbeheerder) en artikel 6:162 BW (onrechtmatige daad). Zij stelt daartoe - kort samengevat - het volgende. De gemeente heeft als wegbeheerder nagelaten zorg te dragen voor een veilige verkeerssituatie. Als gevolg daarvan heeft de aanrijding tussen de tram en de door snorscooter kunnen plaatsvinden.

Uit artikel 6:174 BW vloeit, voor zover hier van belang, voort dat indien een ongeval ontstaat doordat een openbare weg niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, het overheidslichaam dat moet zorgen dat die weg in goede staat verkeert aansprakelijk is. Bij het antwoord op de vraag of de weg voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, komt het aan op de - naar objectieve maatstaven te beantwoorden - vraag of de weg, gelet op het te verwachten gebruik of de bestemming daarvan, met het oog op voorkoming van gevaar voor personen en zaken deugdelijk is, waarbij ook van belang is hoe groot de kans op verwezenlijking van het gevaar is, hoe ernstig het gevaar en welke veiligheidsmaatregelen mogelijk en redelijkerwijs te vergen zijn. Daarbij kan mede betekenis toekomen aan de aan de gemeente als wegbeheerder toekomende beleidsvrijheid en ter beschikking staande financiële middelen. Onveilige verkeerssituaties dient de wegbeheerder deugdelijk te beveiligen, bijvoorbeeld door ervoor te waarschuwen. Daarbij dient de wegbeheerder te beseffen dat niet alle verkeersdeelnemers steeds de nodige voorzichtigheid en oplettendheid zullen betrachten.

Rechtbank

Over de verkeerssituatie ter plaatse en ten tijde van de aanrijding en de toedracht van die aanrijding, heeft de rechtbank in de hoofdzaak (de zaak van de snorfietser en de trammaatschappij) het volgende overwogen. 


Naar aanleiding van de overgelegde black box gegevens van de tram moet worden vastgesteld dat de bestuurder de gevaarlijke kruising, die voor fietsers, bromfietsers en voetgangers slechts met een tramwaarschuwingslicht was beveiligd, in de gegeven omstandigheden met een onverantwoord hoge snelheid is genaderd. Daardoor heeft hij zichzelf de mogelijkheid ontnomen om adequaat te kunnen reageren op de snorscooter. Immers, een tram is een zwaar voertuig met een lange remweg en heeft niet de mogelijkheid om uit te wijken. Indien de bestuurder van een tram een gevaarlijke kruising met een te hoge snelheid nadert, creëert hij daarmee een bijzonder gevaarlijke situatie voor andere weggebruikers.

Indien het risico van een ongeval zich vervolgens realiseert, is sprake van een onrechtmatige daad van de bestuurder van de tram jegens de medeweggebruiker die daarvan het slachtoffer is. Opmerking verdient in dit verband dat het inzetten van een noodremming niet noodzakelijk was geweest indien de trambestuurder adequaat had geanticipeerd op de snorscooter. Immers hij constateerde immers tijdig dat de snorscooter de overgang naderde. Het geleidelijk voldoende terugbrengen van de snelheid van de tram zou voldoende zijn geweest om een aanrijding te voorkomen.

De bestuurder van de tram heeft verklaard dat hij zag dat er van rechts op het fietspad een snorfiets naderde en dat hij daar op heeft geanticipeerd door te remmen en te bellen. Echter zodra hij zag dat de snorfietser om zich heen keek en snelheid minderde, liet hij de bedrijfsrem los. Hij had echter geen oogcontact met de snorfietser; hij veronderstelde op dat moment slechts dat de snorfietser hem had gezien. Daarvoor bestond echter onvoldoende reden. Immers, dat de bestuurder van een snorfiets snelheid vermindert en om zich heen kijkt bij het naderen van een tramovergang ligt zonder meer in de rede. Daaruit kon en mocht de trambestuurder niet afleiden dat de bestuurder van de snorfiets de tram had gezien en dat hij zijn snorfiets tot stilstand zou brengen. Ten onrechte liet hij de tram op dat moment verder versnellen. Derhalve heeft de bestuurder van de tram  onrechtmatig gehandeld jegens de snorfietser, door onvoldoende te anticiperen op het risico dat de snorfietser de tram niet had gezien.

Onderzoek TOD

De trammaatschappij voert ter ondersteuning van haar stelling dat de snorfietser  relevante verkeersfouten heeft gemaakt onder meer aan dat de tram voorrang had. Die visie is onjuist op de hierna aan te geven gronden. De TOD heeft na onderzoek geconcludeerd dat op de plaats van het ongeval een verkeerslichtenregeling ontbrak. Immers, weliswaar passeerde de snorfietser  een verkeerslicht voordat hij over het fiets-/bromfietspad langs de 's-Gravelandseweg de Burgemeester van Haarenlaan overstak, maar nadien passeerde hij geen verkeerslicht meer tot hij de trambaan overstak.

Mede gelet op de zeer grote afstand tussen het voor de kruising met de Burgemeester van Haarenlaan gesitueerde verkeerslicht en de trambaan - de noordelijke rijbaan van de brede Burgemeester van Haarenlaan is nog ongeveer 16,50 meter van de vrije trambaan verwijderd - kan niet worden aangenomen dat betreffend voor fietsers en bromfietsers bestemd verkeerslicht aan de zuidkant van de Burgemeester van Haarenlaan tevens betrekking had op de kruising met de trambaan. De kruising met de trambaan was slechts voorzien van een tramwaarschuwingslicht en een bord dat duidt op de aanwezigheid van een tram(kruising). Bovendien is sprake van een fiets-/bromfietspad waarop bestuurders de kruising met de trambaan zowel uit zuidelijke als uit noordelijke richting kunnen naderen. De uit noordelijke richting naderende bestuurders passeren in het geheel geen verkeerslicht.

Gemeente Schiedam
Nu niet kan worden aangenomen dat de voorrang op de kruising met de trambaan komende uit de rijrichting van de snorfietser met een verkeerslicht was geregeld, dient de vraag te worden beantwoord hoe de voorrang dan wel was geregeld. Bij brief van 23 april 2010 heeft de trammaatschappij die vraag voorgelegde aan de gemeente Schiedam. De gemeente Schiedam heeft die brief beantwoord bij brief van 26 mei 2010. Uit de brief van de gemeente Schiedam kan worden afgeleid dat zij heeft beoogd de voorrang te regelen door middel van de gele knipperende tramwaarschuwingslichten. Een tramwaarschuwingslicht verandert echter niets aan de voorrangspositie die uit de wet voortvloeit. Tramwaarschuwingslichten hebben slechts een attentieverhogend doel. Hoewel de trammaatschappij er terecht op wijst dat tramwaarschuwingslichten in beginsel alleen worden toegepast in situaties waarbij de tram voorrang heeft, leidt hij uit het ter plaatse toegepast zijn van tramwaarschuwingslichten ten onrechte af dat de tram voorrang had.

De visie van trammaatschappij dat het feit dat de voor de tram en de snorscooter bestemde verkeerslichten zo waren afgesteld dat zij gelijktijdig wit/groen licht konden hebben, betekent dat de voorrangssituatie ter plaatse werd geregeld door de verkeersregel van artikel 15 lid 2 onder b RVV 1990 (bestuurders verlenen voorrang aan bestuurders van een tram), is onjuist. Ter plaatse van het ongeval was immers geen verkeerslicht voor fietsers en bromfietsers aanwezig. Derhalve is de regel van artikel 63 RVV 1990 dat verkeerstekens boven verkeersregels gaan ter plaatse van toepassing. Opmerking verdient dat het ook niet in de rede zou liggen de voorrangssituatie ter plaatse te regelen met verkeerslichten die vervolgens gelijktijdig groen/wit licht zouden uitstralen en daar niet voor te waarschuwen. Voorts verdient opmerking dat de voorrangssituatie ter plaatse eenvoudig en veilig op een voor alle verkeersdeelnemers duidelijke wijze geregeld zou kunnen worden met een verkeerslicht ter plaatse van de kruising van het (brom-)fietspad met de dubbele trambaan. Dit zou voor (brom-)fietsers (en voetgangers) slechts rood licht behoeven uit te stralen bij nadering van een tram, nu ter plaatse alleen de kruising met de dubbele trambaan zou dienen te worden geregeld.

Nu op de plaats van het ongeval een verkeerslichtenregeling ontbrak, is niet relevant of de snorfietser  eerder bij groen licht de Burgemeester van Haarenlaan is overgestoken.

Er bestaat echter geen reden om te twijfelen aan de juistheid van zijn verklaring dat hij de kruising van de 's-Gravelandseweg met de Burgemeester van Haarenlaan bij groen licht is opgereden. Een contra-indicatie kan in ieder geval niet gevonden worden in de verklaring van de bestuurder van de tram dat hij de kruising van de trambaan langs de Burgemeester van Haarenlaan met de 's-Gravelandseweg bij wit licht is opgereden. Uit de conflictmatrix blijkt immers dat die combinatie mogelijk is. De TOD gaat er op basis van de gemaakte verkeersongevallenanalyse ook van uit dat de snorfietser bij groen licht is overgestoken. De visie van de trammaatschappij dat het niet voor de hand ligt om de voorrang ter plaatse van het ongeval zo te regelen dat trams voorrang moeten verlenen aan fietsers en bromfietsers omdat trams (lange voertuigen) dan de 's-Gravelandseweg zouden blokkeren, is juist. Dat doet echter niet af aan de wijze waarop de voorrang ter plaatse ten tijde van het ongeval feitelijk was geregeld.

Voorrangssituatie

Naast de vraag hoe de voorrangssituatie ter plaatse was geregeld, is van belang of dit voor de trambestuurder en de snorfietser kenbaar was. Louter op basis van de aanwezige verkeerstekens was dit voor de bestuurder van de tram  niet goed kenbaar. Op basis van louter de voor hem als bestuurder van de tram zichtbare verkeerstekens, is niet onlogisch dat hij zou kunnen menen voorrangsgerechtigd te zijn. Immers, vanuit zijn perspectief leek de voorrangssituatie zo te zijn geregeld dat bij een werkende verkeerslichteninstallatie voor hem het wit licht uitstralende negenoog van toepassing was en het bord nadering voorrangskruising geen betekenis had.

Daar staat echter tegenover dat de snorfietser er terecht op heeft gewezen dat de trammaatschappij als professioneel vervoerder van de verkeerssituatie ter plaatse goed op de hoogte behoorde te zijn en haar personeel daaromtrent behoorde te informeren en instrueren. Bij de trammaatschappij en bij de trambestuurder diende bekend te zijn dat bestuurders op het kruisende fiets-/bromfietspad voor de aanwezigheid van een naderende tram op de dubbele trambaan slechts worden gewaarschuwd door het aldaar ter hoogte van de trambaan knipperende waarschuwingslicht. Reeds daardoor was dit een zeer gevaarlijke kruising die door de bestuurder van een tram niet met hoge snelheid zou behoren te worden genaderd in het geval van de kruising naderende fietsers of bromfietsers.

Tevens behoorde de trammaatschappij ermee bekend te zijn dat bromfietsers en fietsers rijdende aan de oostelijke zijde van de 's-Gravelandseweg en gaande in noordelijke richting over de kruising met de Burgemeester van Haarenlaan het voor die kruising geplaatste verkeerslicht bij groen licht konden passeren waarna zij gelijktijdig met bij wit licht van het station 's-Gravelandseweg in oostelijke richting vertrokken trams de kruising van het fiets-/bromfietspad met de dubbele trambaan zouden kunnen bereiken, waar die fietsers/bromfietsers vervolgens mogelijk niet bedacht zouden zijn op mogelijk uit twee richtingen naderende trams. De trammaatschappij behoort onderzoek te doen naar en in de dagelijkse praktijk alert te zijn op dit soort risicovolle verkeerssituaties op haar trajecten en behoort zijn trambestuurders over de voorrangssituatie, de risico's, en de ter plaatse in acht te nemen maatregelen om de risico's te beperken, te informeren en te instrueren. Het in overleg treden met de verantwoordelijke wegbeheerder om een einde te maken aan zeer risicovolle situaties is uiteraard ook een in de rede liggende maatregel om de risico's te beperken.

Oordeel

Uit de hiervoor geciteerde overwegingen in de hoofdzaak vloeit voort dat de rechtbank van oordeel is dat de weg ten tijde en ter plaatse van het ongeval niet voldeed aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen. Hetgeen de gemeente hierover heeft gesteld in deze procedure in vrijwaring doet daar niet aan af. De gemeente heeft op de ongevalskruising een situatie gecreëerd waarin van verschillende kruisende zijden naderende bestuurders gelijktijdig konden menen voorrang te hebben boven van de hen kruisende zijde naderende bestuurders. Immers, trambestuurders kunnen menen voorrang te hebben omdat zij de kruising naderen na het passeren van een wit licht uitstralend negenoog, terwijl op het kruisende fietspad naderende bestuurders ((brom)fietsers) kunnen menen voorrang te hebben omdat zij op een met borden als zodanig aangeduide voorrangsweg rijden (de 's-Gravelandseweg is aangeduid als voorrangsweg) terwijl zij een niet kenbaar met verkeerslichten beveiligde kruising naderen. Noch de trambestuurders, noch de (brom)fietsers worden op adequate wijze voor deze zeer gevaarlijke situatie gewaarschuwd. De gemeente heeft derhalve een onveilige verkeerssituatie - de kruising van een dubbel tramspoor met een (brom)fietspad - niet deugdelijk beveiligd, maar het gevaar ter plaatse juist vergroot.

De gemeente voert aan dat zij er bewust voor heeft gekozen om de ongevalskruising te regelen door middel van een geel knipperend tramwaarschuwingslicht dat tevens een belsignaal geeft en een verkeersbord J14 omdat de ervaring leert dat, indien voor verkeerslichten zou worden gekozen, (brom)fietsers geneigd zijn het voor hen geldende rode verkeerslicht te negeren vanwege de soms schijnbaar lange wachttijd totdat de met prioriteit geregelde tram is gepasseerd. De gemeente miskent dat met de door haar genoemde maatregelen de voorrangssituatie niet is geregeld. De genoemde maatregelen hebben op grond van de wet slechts een attentieverhogende betekenis. De door de gemeente verstrekte reden waarom is afgezien van verkeerslichten, namelijk omdat in haar visie (brom)fietsers geneigd zijn het voor hen geldende rode verkeerslicht te negeren vanwege de soms schijnbaar lange wachttijd totdat de tram is gepasseerd, is moeilijk te begrijpen.

Dat er mogelijk (brom)fietsers zijn die een voor hen geldend rood verkeerslicht negeren, is geen goede reden om geen verkeerslichten te plaatsen en zeker niet om de voorrangssituatie ter plaatse niet correct te regelen. Daarmee worden immers alle weggebruikers, ook zij die zich wel aan de verkeersregels plegen te houden, onnodig aan ernstig gevaar blootgesteld. Voorts wordt daarmee onduidelijkheid gecreëerd over de civielrechtelijke verhoudingen tussen de verschillende weggebruikers indien zich een ongeval heeft voorgedaan. Veeleer ligt het in de rede om in een dergelijk geval - indien de wegbeheerder vreest dat sommige (brom)fietsers een rood verkeerslicht zullen negeren - een aanvullende maatregel te treffen, bijvoorbeeld een maatregel die ertoe strekt om trambestuurders te waarschuwen voor het betreffende door de wegbeheerder gesignaleerde gevaar, of een maatregel die ertoe strekt om (brom)fietsers te ontmoedigen om een rood verkeerslicht te negeren. 
 

Dat er zich op de ongevalskruising niet eerder een ongeval heeft voorgedaan tussen een tram en een (brom)fiets, zoals de gemeente aanvoert, rechtvaardigt niet zonder meer de conclusie, dat de ongevalskruising voor (brom)fietsers veilig en overzichtelijk is. Bovendien is zeker niet de conclusie gerechtvaardigd dat de voorrangssituatie ter plaatse correct is geregeld. Dat ondanks de door de gemeente niet adequaat geregelde voorrangssituatie ter plaatse niet veel meer ongevallen plaatsvinden, is er waarschijnlijk aan te wijten dat (brom)fietsers die een tram zien naderen veelal zo verstandig zullen zijn om deze voor te laten gaan, ongeacht de voorrangssituatie ter plaatse. Dat neemt niet weg dat de gemeente ter plaatse onnodig gevaar in het leven heeft geroepen door de voorrangssituatie niet correct te regelen. Echter, belangrijker in het kader van de gevorderde vrijwaring is dat de gemeente jegens de trammaatschappij onrechtmatig heeft gehandeld door - door middel van het voor de trambestuurder wit licht uitstralende negenoog - de suggestie te wekken dat de trambestuurder voorrangsgerechtigd was boven de snorfietser, terwijl zulks niet het geval was.

Immers, voor de snorfietser was de ongevalskruising niet door middel van verkeerslichten geregeld zodat hij als bestuurder op een voorrangsweg in beginsel voorrangsgerechtigd was ten opzichte van de tram. Het is aan dit onrechtmatig handelen van de gemeente te wijten dat de trammaatschappij in de hoofdzaak de snorfietser niet heeft kunnen tegenwerpen dat hij het ongeval heeft veroorzaakt door het maken van een ernstige verkeersfout (het niet verlenen van voorrang aan de tram). Die omstandigheid is de belangrijkste factor die ertoe heeft geleid dat de trammaatschappij in de hoofdzaak is veroordeeld tot vergoeding van de volledige door de snorfietser geleden en nog te lijden schade, niettegenstaande het feit dat die schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de snorfietser moet worden toegerekend (onvoldoende oplettendheid).

De gemeente voert aan dat niet als vaststaand kan worden aangenomen dat de trambestuurder het kruispunt met de 's-Gravelandseweg is overgereden, terwijl het voor de kruising geplaatste negenoog wit licht uitstraalde. Voor zover daarin een betwisting dient te worden gelezen van de betreffende stelling van de trammaatschappij, en daarmee een betwisting van het causaal verband tussen de fout van de gemeente en de door de trammaatschappij geleden schade, is die betwisting onvoldoende onderbouwd. De bestuurder van de tram heeft verklaard dat het negenoog wit licht uitstraalde. De conducteur van de tram heeft verklaard dat de bestuurder haar bij het oprijden van de kruising zei dat het hem opviel dat de lichten weer werkten. Er bestaat geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat de bestuurder van de tram het negenoog is gepasseerd, terwijl dit geen wit licht uitstraalde. De gebeurtenissen zijn op grond van de verkeerssituatie ter plaatse en de vaststaande feiten immers volledig verklaarbaar uitgaande van de juistheid van de verklaring van de bestuurder van de tram.

De gemeente heeft dan ook geen feiten of omstandigheden aangevoerd die meebrengen dat aan de juistheid van die verklaring getwijfeld zou moeten worden. De gemeente meent dat indien de rechtbank in de hoofdzaak de trammaatschappij aansprakelijk zou achten voor de schade van de snorfietser] als gevolg van het ongeval, om reden dat het ongeval is veroorzaakt door een fout van de trambestuurder, reeds op grond daarvan kan worden geoordeeld dat de gemeente niet jegens de trammaatschappij aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval. Met deze redenering miskent de gemeente dat een fout van de trambestuurder (of van de trammaatschappij) niet meebrengt dat fouten van de gemeente hun relevantie verliezen. Indien de gemeente de voorrangssituatie ter plaatse adequaat had geregeld en - bijvoorbeeld - een verkeerslicht had geplaatst, is niet onaannemelijk dat het ongeval in het geheel niet zou hebben plaatsgevonden.

Indien de snorfietser voorafgaande aan het ongeval een belangrijke voorrangsfout zou hebben gemaakt, is bovendien niet aannemelijk dat hij de door hem geleden schade volledig op de trammaatschappij zou hebben kunnen verhalen. Juist is echter dat er in de verhouding tussen de gemeente en de trammaatschappij sprake is van een situatie waarin de schade mede een gevolg is van omstandigheden die aan de trammaatschappij kunnen worden toegerekend.

De rechtbank is van oordeel dat - gelet op de mate waarop de aan ieder (de gemeente en de trammaatschappij) toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen - de gemeente aan de trammaatschappij dient te vergoeden tweederde deel van al hetgeen waartoe de trammaatschappij in de hoofdzaak jegens de snorfietser is veroordeeld. Ter zake van de schade aan de tram geldt hetzelfde als ter zake van de door de snorfietser  geleden en nog te lijden schade. Eenderde deel van die schade dient voor rekening van de trammaatschappij te blijven, tweederde deel van die schade dient de gemeente aan de trammaatschappij te vergoeden.

Rechtbank Rotterdam 6 juni 2012, LJN: BW8428

 
Auteur: Margriet Verhoog

verkeerskunde artikel
mail_outline

Aanmelden voor de nieuwsbrief

Reactie plaatsen

Beperkte HTML

  • Toegelaten HTML-tags: <a href hreflang> <em> <strong> <cite> <blockquote cite> <code> <ul type> <ol start type> <li> <dl> <dt> <dd> <h2 id> <h3 id> <h4 id> <h5 id> <h6 id>
  • Regels en alinea's worden automatisch gesplitst.
  • Web- en e-mailadressen worden automatisch naar links omgezet.
  • Lazy-loading is enabled for both <img> and <iframe> tags. If you want certain elements skip lazy-loading, add no-b-lazy class name.